In Nederland hebben we een heel redelijk werkend systeem voor het halen van een startkwalificatie om met een auto de weg op te mogen. We hebben vastgesteld welke kennis en kunde iemand daar minimaal voor moet hebben en we hebben een centraal assessmentcentrum – het CBR – de taak gegeven om die kennis en kunde in te schatten. Om je klaar te stomen voor die tests kun je rijlessen inkopen bij verschillende aanbieders. Verreweg de meeste mensen doen dit, maar het hoeft niet. Als jij voldoende kennis en kunde hebt, dan haal je je rij-examen, ongeacht hoe je die kennis en kunde hebt opgedaan.
We weten allemaal dat die startbekwaamheid niet staat voor het feit dat je een goede automobilist bent: “Rijden leer je na het rij-examen.”. Hij staat voor het feit dat je voldoende kennis en kunde in huis hebt om de weg op te mogen. Aldaar kun je je ontwikkelen tot een goede automobilist. Of je dat wordt heeft over het algemeen te maken met ervaring – iemand die veel op de weg zit wordt nu eenmaal (snel) beter in autorijden. Al zorgt veel ervaring soms ook voor huftergedrag. Daarvoor hebben we dan weer regelgeving. Ben je herhaaldelijk hufter (met een beetje pech en zonder Flitsmeister) dan wordt je van de weg gehaald. Je hebt dan gefaald om de verantwoordelijkheid te nemen, die je met een startbekwaamheid krijgt. Die verantwoordelijkheid gaat verder dan geen hufter zijn. Het gaat over het kritisch kijken naar je eigen vermogen om een auto te besturen. Zo rijd ik geen auto als ik dubbel zie (heb ik soms) en heeft een vriendin van mij rijlessen genomen na 5 jaar in de rimboe te hebben gewoond.
Nu lijkt dit een flauwe analogie voor het bevoegdhedenstelsel, maar de vergelijking levert belangrijke inzichten en vragen op voor de discussie daarover. Daarom gaan we deze analogie toch even lekker doortrekken.
Allereerst: wij hebben geen CBR voor onderwijsbevoegdheden. Wij certificeren rij-instructeurs, zodat zij met onbekwame bestuurders in speciale auto’s de weg op mogen, maar niet om ze bevoegdheden af te laten geven. Dat zou een slager zijn die zijn eigen vlees keurt, en dat willen we natuurlijk niet… Of wacht… Met lesbevoegdheden doen we dat wel. Hogescholen en universiteiten met lerarenopleidingen geven in Nederland naast diploma’s, lesbevoegdheden af. Dat vinden we heel normaal, maar is het dat ook?
Een van de ongewenste effecten van deze manier van werken hebben we meerdere malen voorbij zien komen: een fenomeen dat door opleiders ‘shopgedrag’ wordt genoemd
Een van de ongewenste effecten van deze manier van werken hebben we binnen het project ‘Van bekwaam naar bevoegd’ meerdere malen voorbij zien komen: een fenomeen dat door opleiders ‘shopgedrag’ wordt genoemd en door leraren op zoek naar een maatwerkroute ‘gokken’. Het effect treedt op wanneer ervaren leraren gebruik gaan maken van de zij-instroomregeling. Een zij-instroomtraject start altijd met een inschatting van de reeds aanwezige kennis en kunde van de kandidaat – het geschiktheidsonderzoek. Die inschatting wordt gemaakt door het assessmentcentrum van een lerarenopleiding en leidt, bij voldoende aanwezige kennis en kunde, tot een geschiktheidsverklaring met een advies aan de opleiding over de deficiënties. Het probleem is dat de conclusies van deze assessmentcentra en het daarop volgende maatwerk aanbod van de opleiding sterk kunnen verschillen. Dat maakt dat het voor kandidaten voelt alsof ze een gok nemen door voor de andere opleider te kiezen. Wat als je bij de een nog maar 15 ECTS hoeft en bij de ander 90 ECTS? Dat scheelt wel even een slok op een borrel. Een korter traject betekent minder druk op jou, je collega’s en je gezin. Dat wil je. En dus zijn er kandidaten, die bij meerdere opleiders shoppen om niet te hoeven gokken. Dat kost tijd en geld voor alle partijen, dus is alles behalve wenselijk. Evenals het gevoel dat we deze kandidaten geven over het belang van hun studieonderdelen.
De perverse prikkel die uitgaat van deze constructie brengt het vertrouwen van kandidaten en schoolleiders schade toe. De zij-instroomsubsidie (max €20.000 voor twee jaar) is niet alleen bedoeld voor opleidingskosten, maar bijvoorbeeld ook voor vervanging van de lessen om de kandidaat vrij te stellen voor studie. De opleiding krijgt betaald per behaalde ECTS van iedere student. In hoeverre deze prikkel invloed heeft op de adviezen van assessmentcentra en de interpretaties daarvan door opleiders, is niet te zeggen. In ons contact met opleiders en assessoren lijkt dit geen rol te spelen, maar schoolleiders geven aan toch wel erg vaak mee te maken dat het advies uitdraait op de maximale 2 jaar studie. Het doet er niet toe of het nodig is of niet. De combinatie van assessor en opleider in dezelfde instelling wordt ervaren als oneigenlijk. Gecombineerd met het beschikbare budget voor zij-instroom wordt dit ervaren als een perverse prikkel.
De oplossing lijkt simpel: een CBR (centraal assessmentcentrum) voor onderwijs-bevoegdheden, zodat de rol van beoordelaar en opleider wordt gesplitst. Dat voorkomt shoppen en gokken en levert hoogstwaarschijnlijk geld op. In 2013 kwam Twynstra Gudde ^1 na onderzoek ook al met dit advies. Daar is echter nooit opvolging aan gegeven, omdat er onvoldoende draagvlak zou zijn bij opleiders…Dat lijkt me een regelrechte drogreden waar het gaat om een advies dat hen ogenschijnlijk minder geld en macht oplevert. Dus let’s go met het centraliseren van assessmentcentra! Zodat iedereen die start aan een lerarenopleiding (want waarom alleen zij-instromers?) een eenduidig antwoord heeft op wat hem/haar nog te doen staat om de startkwalificatie en met een goed gevoel de weg van het onderwijs op te gaan.
1 ‘Eindrapportage onderzoek naar landelijk assessmentcentrum lerarenopleidingen’, TwijnstraGudde, oktober 2013.
Bekijk ook deze portretten die met dit thema te maken hebben: