‘Weet je wat ik graag zou willen? Dat je moedige mensen krijgt, die komen solliciteren. Die keuzes durven te maken. Die dat kunnen voorleven voor onze leerlingen. Eigen keuzes. Eigen afwegingen. Welke fouten je kan maken.’
Kees van Bergeijk nam deel aan de 7e expertmeeting ‘samen opleiden: rolverdeling en kwaliteit’. Naar aanleiding daarvan bel ik met hem over zijn visie op samen opleiden. We spreken over verwachtingsmanagement, het nemen van verantwoordelijkheid voor professionalisering en het mogelijk maken van flexibiliteit en maatwerk tijdens de opleiding.
Ik vraag hem kort iets over zichzelf te vertellen, en hij antwoordt met een statement dat typerend voor Kees blijkt te zijn: ‘Wie ik ben is iets anders dan wat ik doe.‘. Kees doet wat hij doet met hart en ziel en kijkt daarbij niet op zijn horloge ‘zolang ik het maar belangrijk vind’. Zijn start in het onderwijs ligt in Ndoungé (Kameroen), hier heeft hij leren lezen, schrijven en rekenen. Hij legt uit hoe het was om daarna in Nederland naar school te gaan: ‘Het was een hele shock. Ik kreeg les van een Franse non, als enig blank kind. Onderwijs in Nederland vond ik eigenlijk maar niks. Ik weet niet hoe ik door alles heen ben gekomen, maar uiteindelijk ben ik afgestudeerd in economie. Ik wilde toen nog graag één extra vak halen, waarbij ik voor de klas terecht kwam. En toen dacht ik ‘Dit is het, het onderwijs ga ik in ieder geval in!’. Ik ben min of meer toevallig in het management terecht gekomen. Kees is nu bestuurder/algemeen directeur van het Martinuscollege in Grootebroek. Hij houdt zich veel bezig met samen opleiden in de school.
Samen opleiden
Kees vertelt over hoe het samen opleiden zich ontwikkelde: ‘Het is niet iets van mij alleen, er waren anderen die dat ook heel erg zagen zitten. De HVA en de VU waren mijn voornaamste partners toen ik nog in Alkmaar werkte, van 1985 tot 2009. We hebben heel wat gesprekken gevoerd in die tijd. Ik was in de directie beland en ik zag dat de kwaliteit van de leraren die wij binnenkregen niet van hoog niveau was. Ze waren niet goed toegerust. Ik had toen nog niet door dat je als school ook iets kon doen. Er moest aan de voorkant iets gebeuren.’
Hij noemt een aantal criteria waar hij toen van uit ging: ‘Biedt duale trajecten aan, zorg dat studenten betekenisvol werk doen waar ze ook voor betaald krijgen, maak werkplaatsen voor ze. We hebben opleidingsplaatsen gemaakt, samen met de VU, gesteund door een subsidie die we hiervoor kregen. Je moet zorgen dat de omgeving waarin geleerd wordt op orde is.’
Organisatie
Kees borrelt van de ideeën en oplossingen. Hij licht er één nader toe: ‘ik had een soort schema met criteria ontworpen, welke ontwikkelingen een opleidingsschool moest doormaken om volwaardig te zijn en dat noemde ik ‘organisatie en opleiden’.‘
Kees onderscheidt 5 dimensies:
1 programma
2 leeromgeving
3 student zelf
4 organisatie
5 personeel dat betrokken is.
‘Je begint met afstemmen, tussen de lerarenopleiding en een school. Wat is eigenlijk het programma dat iemand moet volgen? Stadium 1 dus. Daarna ga je het hebben over competenties ontwikkelen in de praktijk, fase 2. Het gaat niet alleen om het afstemmen van het programma, wie doet wat, maar ook: welke competenties gaan we precies ontwikkelen. Als je bij stap 3 komt ga je onderzoeksvaardigheden en onderzoeksbegeleiding doen. Als je in fase 4 komt betekent dit, dat je onderzoek gaat gebruiken voor onderwijsontwikkeling, ook voor andere scholen. En dat stadium zijn we nu over aan het nadenken, hoe doe je dat. Het eerste deel van het traject is 7 jaar, en het tweede stuk ook. Heb ik een beetje onderschat, is meer 10 jaar eigenlijk.’.
Meer ideeën van Kees
Soms gaat het ook over de juiste mensen op de juiste plek hebben. Kees vertelt over een leraar Scheikunde in opleiding: Hij had een opleidingsplaats van maximaal 12 uur. Hij kwam dus 12 uur lesgeven. Ik had een schoolleider en een vakbegeleider die toevallig ook scheikundige was. Dus één voor de pedagogische kant en één voor de didactische kant die samen hem begeleiden. Dat ging fantastisch. Die docent speerde zo het vak in en stond bekend als groeibriljant.‘.
Waar niemand aan gewend was, was dat deze docent ook weer vertrok als de opleiding was afgelopen. Er kwam dan een nieuwe docent voor in de plaats, die dan ook weer verdween: ‘Dat werkte niet in deze setting. Dan gebeuren er rare dingen, zoals mensen die ontslag nemen en dan deeltijd terugkomen om plaats te maken voor deze nieuwe docent. Er waren eigenlijk twee dingen: er is niet genoeg aanbod, en het is niet structureel.
Ik vraag Kees naar de moeilijkheden die hij heeft ondervonden met het uitvoeren van nieuwe ideeën en strategieën: ‘De praktijk is weerbarstig, de organisatie. Toen ik begon was opleiden in de school een beetje voor erbij. Je hoort dan “Vroeger deden we het ook gewoon door maar te beginnen en een beetje begeleid te worden en nu gaat er heel veel geld in om. Is dat allemaal wel nóóóódig.” Net als het eerste moment dat er ouderschapsverlof werd ingevoerd en iedereen dat verschrikkelijke onzin vindt omdat ze het zelf niet hebben meegekregen. “Ik heb dat toch ook niet gehad, mij is het ook gelukt, waarom moet dat dan ineens.” De bestaande structuren bij instituten en bij scholen houden dus tegen. We waren niet ingericht op opleiden. Dat kost tijd.
Het valt me op dat Kees makkelijk nadenkt over concepten die nog niet bestaan, en vaak ook school-overschrijdend zijn. Hij moet lachen: ‘Dit gaat me super makkelijk af ja, ik denk in modellen. In dat opleiden in de school zit nog iets anders. Bij de opzet in 2004 was het duizend bloemen bloeien. Je schreef een opzet en moest aan allerlei criteria voldoen. Ik heb gelukkig toen de subsidie gekregen. Was een boel geld hoor. Ging over anderhalf miljoen of zo. Die subsidie kregen we als (combinatie) van scholen. En daarin had je je eigen plan. En dat plan hoefde helemaal niet te lijken op andere plannen in Nederland.‘
Kees vertelt over zijn school, het Martinuscollege: ‘Ik had drie loopbaanpaden, de eerste ging over ‘personal educational needs’, de tweede over ‘onderwijs en onderwijsontwikkeling’ en de derde over ‘opleiden en onderzoek’. De functiemix, zoals dat in Nederland heet, heb ik dus verbonden aan deze loopbaanpaden. Bij mij op school is het zelfs zo dat als je specialist wordt, je de functie van kader- of seniorleraar erbij krijgt. Dus je solliciteert er niet op, je vervult een bepaalde rol in school, je maakt een portfolio, toont het aan, en je krijgt het.’
Verwachtingen
Bij de expertmeeting bedacht Kees dezelfde metafoor als ik; je geeft iemand een rijbewijs en alles wat voor het behalen nodig is kunnen we organiseren, en in het onderwijs kunnen we dat dan niet?
Kees reageert: ‘Maar zelfs de onderwijsinstituten doen dat onderling anders.’
Jij bent dat eigenlijk aan het oplossen toch? Wat moet er gebeuren dan?
Kees zucht diep: ‘Ja kijk dat samen opleiden is sowieso goed. Want daar kun je ook op verschillende manieren invulling aan geven, maar er zal toch een soort kern in moeten zitten van ‘dit moet er worden beheerst door leraren’. En misschien ook wel een beetje op een hoger niveau dan we nu vragen. Meer eisen stellen. Dan gaan ook meer mensen het uitdagend en interessant vinden.’
‘Het heeft wel te maken met elkaar accepteren en kennis delen. Want soms vraag ik mezelf wel eens af ‘als iemand anders nou iets goeds aan me vertelt, heb ik het dan wel gehoord?’. Een bepaalde mate van eigenwijsheid is er wel, ‘Zoals wij het doen is wel de weg’. Dat heb ik zelf ook een beetje. Dat is iets wat we met elkaar moeten beslechten, dat we met elkaar dezelfde weg moeten gaan ontwerpen.’
‘Als ik hier in West-Friesland kijk, ging het erover dat het gek is dat er in in de beginfase van de lerarenopleiding een soort hiaat zit: ‘eerst bevoegd en dan bekwaam’ en niet ‘eerst bekwaam en dan bevoegd’. Dus we hebben bevoegde leraren die nog niet bekwaam zijn. Het zou ook gek zijn als ze dat direct al zouden zijn.’
‘Dus welke criteria hebben we nou met elkaar wanneer we iemand bekwaam vinden? Want dat is een vraag die we toch moeten kunnen beantwoorden. Dan is het niet zo erg op welk niveau je instroomt of wat je geleerd hebt op de verschillende instituten. Maar laten wij nou met elkaar die criteria vastleggen’
‘Toen zeiden de bestuurders ‘ja dan doen we zeker het model van Bergeijk?’.’ Kees heeft toen twee bijeenkomsten georganiseerd, voor die bestuurders en directeuren over wat de mogelijkheden zijn: ’Kijk, ik heb een model. En anderen hebben dat wellicht ook. Maar wat mij betreft gooi ik de mijne in de prullenbak.’.
Hoe ben je op dat model gekomen dan? Is dat ervaring?
Kees zegt volmondig ja: ‘Zoals ik al zei, ik ben een denker. Ik denk ik in modellen. Dus als je nadenkt over een baan, maakt niet eens echt uit welke, dan kan je het over drie dimensies hebben: een handelingsbereik, een kennisbasis en het effect van het werk. Dus ik kan bestuurder zijn en ik kan nog zoveel kennis hebben, maar daarmee heb ik nog niet laten zien dat ik het kan.‘
Over de kennisbasis zegt Kees: ‘Hoeveel kennis heb je dan? Ben je expert? Kan je inhoudelijk invullen?’. En over handelingsbereik: ‘Wat ben je aan het doen in een school? Uitvoeren, lessen aan het doen? Begeleiden? Of kan je zelfs onderwijs aanpassen of ontwikkelen? Het zelfs ontwerpen? De derde dimensie, is ook interessant. Daarbij gaat het over het effect dat het werk heeft. Over vaart maken, mensen meekrijgen, of koers uitzetten.’
Ik denk dat het ook helpt dat jij heel bevlogen bent en goed kunt spreken. Dat helpt om mensen mee te krijgen toch? ‘Ik hoop het’, zegt Kees.
Ik vraag of we meer mensen als Kees nodig hebben: ‘Misschien, ik wek soms ook irritatie op. Verandering doet dat altijd. Eén van mijn modellen is in een boek gebruikt. Toen ik zei ‘oh je hebt mijn model dus omhelsd’, wist de auteur niet waar ik het over had’. Kees moet erom lachen. ‘Maar het doet er niet toe hoor. Het maakt mij niet zoveel uit wie wat heeft bedacht zeg maar. Hij spreekt over dimensies, het ziet er een beetje anders uit maar het gaat over de ontwikkeling van leerlingen.’
Loslaten
Ik constateer dat Kees makkelijk dingen los kan laten. Hij vindt dat ook: ‘Ik laat het los, maar ik pak het ook weer op. Soms is het een kwestie van timing om iets terug te halen.’
Is dat zelfbewustzijn, dat je inziet dat dat nodig is? Want eigenlijk is het natuurlijk wel zo dat de ene instantie iets doet, en dat beestje een naam geeft. En een andere instantie ook. Maar dat wil niet zeggen dat je niet samen met dat beestje verder kan.
‘Zo is het. Het doel is dat het goedkomt. Dat we de beste leraren krijgen. En het maakt me niet uit hoe.’
Is het een mogelijke oplossing dat iedereen dan eerst begint met loslaten?
‘Je zou eigenlijk dezelfde fases door moeten, met het samen opleiden. Want een leraar opleiden is wel echt iets anders dan een leraar begeleiden. Er moet aan bepaalde criteria worden voldaan. Daardoor wordt het wel wat strakker allemaal, maar de kwaliteit wordt wel hoger.’
Dat zou ook moeten motiveren toch?
‘Ja precies, en dan weet je ook waar je ongeveer heen moet. Niet dat het zo strak hoeft, het zijn geen stappen die beschreven zijn, maar wel waar je aan moet voldoen. Ben je daar al, en kun je het duiden, kun je daar al woorden aan geven.
Hoe ziet dit er idealiter uit in Nederland?
Kees denkt dat we landelijk in één richting gaan: ‘Dus toch een landelijk curriculum hebben. Denk ik. Dat is één. En twee; dat we ook iets van elkaar leren over hoe je studenten op maat kunt begeleiden. Maatwerk. En al dat krampachtige gedoe over in hoeveel jaar dat moet, dat vind ik ook matig. Het is een beetje ingewikkeld omdat we met al die vakken te maken hebben. Daar zou je vakinhoudelijk misschien eens goed naar moeten kijken. Op wat voor gebieden moeten het VO nou echt goed zijn, zodat we in het WO en HO of het MBO verder kunnen. En waarin kunnen we veel algemener zijn. Dan gaat het meer over vaardigheden aanleren en dergelijke.’
Kees noemt een voorbeeld uit zijn eigen leven: ‘Ik ging een studie doen, economie. En daar had ik dus geen economie voor nodig. Daar had ik wiskunde voor nodig, en Engels. Nou dat had ik.’
Verantwoordelijkheid
Misschien is er ook een assessment nodig van de huidige situatie en wat iemand nou echt nodig heeft. Dus dat stukje maatwerk waar je het over hebt. Maar waarom is dat nou zo moeilijk, dat maatwerk?
‘Binnen de huidige institutionele verhoudingen? Omdat dat dus ook weer instituten zijn. Als je het aan mij vraagt, is op onze school het maatwerk geregeld door het niet te organiseren. Wij hebben het maatwerk niet gelaten bij de leraren, maar bij de leerlingen. Dat heb ik dus niet zelf bedacht maar ik vind het wel mooi. Op onze school mogen leerlingen kiezen. Het mooiste voorbeeld vind ik Vincent, die zit in vwo 6. Hij heeft een vak versneld gedaan vorig jaar en daar een diploma in gehaald in het VWO, en een vak extra in het VMBO gedaan, namelijk lassen. Hij is nu bezig met smeden. Maatwerk kunnen we niet organiseren voor hem, we hebben een programma en dat bieden we aan, statisch. Lassen is wanneer lassen is, Engels wanneer Engels is, enz een traditioneel rooster. En Vincent zoekt zelf uit wanneer hij waar moet zijn.’
En jij geeft hem de vrijheid.
Klopt. En dat is niet voor iedereen, dat is wel het nadeel. Maar zoiets zou je wel voor elkaar moeten zien te krijgen.’
Want als Vincent het kan, dan zouden onze docenten, scheef bevoegd of onderbevoegd of wat dan ook, dat ook moeten kunnen toch?
‘In Nederland hebben ze een beetje een probleem met al die vakken. Dat is wel een ingewikkelde toestand zal ik maar zeggen. Ik vond het wel inspirerend om na te denken of je dat soort dingen allemaal kan combineren.’
Dat zou ook moeten kunnen toch, want in de praktijk heb je ook altijd een combinatie nodig van van alles en nog wat?
‘Dat zie je ook bij kenniscirculatie, onder meer via de kennisrotonde van NRO, over onderwijsonderzoek. Dat is heel erg slecht in Nederland. Ik weet niet hoe de praktijk eruit ziet op een buurschool (ok dat weet ik toevallig wel). Maar iets verder weg niet. Dat is wel ingewikkeld. Dat we daar niet genoeg kennis van nemen. Van wat werkt. De vraag is: hoe regelen we dat.’
We moeten vooral ook echt dingen delen. Wat is jouw hoop voor de onbevoegde/scheefbevoegde/duaal opgeleide docenten? Dat die allemaal maatwerk kunnen krijgen zoals Vincent?
Kees: ’Nee.’
Nee?
‘Nee. Daar geloof ik helemaal niet in. Het is ook een beetje je willen inzetten. Dus nee dat is niet mijn boodschap hoor. Wel maatwerk. Maar niet buiten jezelf om verwachten dat het allemaal wordt aangeboden. Maar wel dat je de mogelijkheid krijgt om het zelf op te zoeken. Hoe je dat dan doet.’
‘Weet je wat ik graag zou willen? Dat je moedige mensen krijgt, die komen solliciteren. Die keuzes durven te maken. Die dat kunnen voorleven voor onze leerlingen. Eigen keuzes. Eigen afwegingen. Welke fouten je kan maken.’
Bekijk ook deze portretten die met dit thema te maken hebben: